Nieuws

Margreet Teunissen: POB scoort goed in alle benchmarks

Naar aanleiding van de financiële crisis, de lage rente en ontwikkelingen als verhoging van de AOW- en pensioenleeftijd is er veel te doen over het pensioenstelsel. Hoe ziet de toekomst van het Pensioenfonds Openbare Bibliotheken (POB) eruit? De voorzitter van het POB-bestuur, Margreet Teunissen, in het dagelijks leven directeur van Muziekweb, verschaft helderheid in een in een interview dat Wim Keizer met haar hield voor Bibliotheekblad.

Als openbare bibliotheken meer en meer multifunctionele instellingen met multi-inzetbaar personeel worden, is het dan logisch dat er een apart POB blijft bestaan? En welke gevolgen heeft de daling van het personeelsbestand in de bibliotheekbranche? Is individualisering niet beter dan de huidige collectieve regeling?

Rond pensioenen in het algemeen en het POB in het bijzonder zijn veel vragen te bedenken. Maar het is ingewikkelde materie met veel eigen jargon. Een paar jaar geleden moest het POB-bestuur het ‘opbouwpercentage’ verlagen omdat de ‘premiedekkingsgraad’ te laag was geworden (zie kader voor de uitleg van enkele begrippen). Maar dat percentage is inmiddels weer verhoogd en per 1 januari 2018 bleek de ‘dekkingsgraad’ hoog genoeg te zijn om het POB als een van de weinige fondsen het pensioen te kunnen laten verhogen (met 0.5%).

Twee rapporten

Vorig jaar was er ook nieuws over twee rapporten die gemaakt waren over de toekomst van het POB, één van deskundige J. Westerbrink in opdracht van het POB-bestuur, en één van bureau Montae, in opdracht van de ‘sociale partners’ (ofwel: de VOB namens de werkgevers en FNV en CNV namens de werknemers). Westerbrink vond een zelfstandig voortbestaan van het POB de komende 5 tot 10 jaar een zeer verantwoorde keuze. Montae deed bureau-onderzoek en vergeleek het POB met enkele andere fondsen. De uitkomst was dat, gegeven de uitgangssituatie van het POB als fonds voor de bibliotheeksector, het Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PfZW) het beste zou scoren, als het zou moeten komen tot verbreding. Volgens Montae zou vervolgonderzoek nodig zijn om te weten of zoiets echt in het belang van de deelnemers is. Montae constateerde dat de dekkingsgraad van het POB beter was dan van het PfZW.

Afgesproken werd dat een gezamenlijke werkgroep verder zou gaan op basis van beide rapporten, met ondersteuning van een nieuw deskundig bureau, Sprenkels & Verschuren (S&V). Zie ook artikel ‘Werkgroep vergelijkt rapporten over toekomst Pensioenfonds’ op www.bibliotheekblad.nl d.d. 23-6-2017.

Waarom waren er eigenlijk twee rapporten en wat is nu de voortgang?

Margreet Teunissen: ‘Het rapport van Westerbrink hebben we laten maken, omdat we ons als pensioenfonds periodiek bezinnen op de toekomst. Nu dit onderwerp ook onderdeel was van de opdrachtaanvaardingsovereenkomst tussen de sociale partners en het POB, was het vanzelfsprekend dit zeer grondig te laten onderzoeken door een externe partij. Omdat de sociale partners aanvullend eigen onderzoek wenselijk achtten, hebben ze zelf bureau-onderzoek laten doen door Montae. Die kwam met een wat andere uitkomst, maar bleek ook een andere opdracht te hebben gekregen. S&V heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de sociale partners en het POB-bestuur beter kon. S&V stelde ook relativerend vast dat er vaak niet één beste oplossing is, maar dat er verschillende scenario’s zijn die je wel of niet kunt willen. S&V heeft nu twee opties voorgelegd. De eerste is dat de sociale partners de opdrachtaanvaardingsovereenkomst opzeggen en een andere uitvoerder voor de door hen gewenste pensioenregeling kiezen. De tweede is dat we met elkaar scenario’s definiëren die aangeven wanneer het bestaansrecht van het POB heroverwogen moet worden. Er is gezamenlijk gekozen voor de tweede optie, waarbij vier scenario’s zijn onderscheiden.

Even een tussenvraag, voor ik op die vier scenario’s inga: wat wordt er geregeld in zo’n opdrachtaanvaardingsovereenkomst?

‘Vroeger zaten de vertegenwoordigers van de sociale partners zelf in het POB-bestuur, maar er is scheiding van verantwoordelijkheden gekomen. De sociale partners bepalen, als onderdeel van de arbeidsvoorwaarden zoals die geregeld worden in de cao, wat voor een pensioenregeling zij wensen. Op basis van de overeenkomst voert het POB deze pensioenregeling uit. Van belang is bijvoorbeeld de risicohouding. Dus: hoeveel risico mogen we lopen bij beleggingen? Meer risico kan betekenen: betere resultaten, maar ook veel slechtere met gevolg dat de pensioenuitkering gekort zou moeten worden. Onze deelnemers houden niet van risico’s en willen zoveel mogelijk zekerheid. Dat betekent dus: voorzichtig beleggen. We willen geen grote risico’s nemen, zoals andere pensioenfondsen soms wel doen.’

Teunissen voegt er aan toe dat van groot belang is te weten dat de opbrengst van de beleggingen goed is voor verreweg het grootste deel van de pensioenuitkeringen. De inleg van de gezamenlijke premie van werkgever en werknemer – in de bibliotheekbranche betaalt de werkgever driekwart van de afgesproken premie en de werknemer maar een kwart – is slechts 25% van wat iemand aan pensioen krijgt. De rest bestaat uit beleggingswinst en uit premie van deelnemers die zo vroeg zijn overleden dat ze niet of nauwelijks pensioen hebben kunnen krijgen.

Vier scenario’s voor heroverweging

Wat zijn nu die vier scenario’s voor heroverweging?

‘Het eerste is als de uitvoeringskosten te hoog worden. Dat zijn bestuurskosten, kosten van toezicht en van de uitbesteding van de administratieve pensioenuitvoering. Voor ons is AZL de administratieve uitvoerder. De Nederlandsche Bank hanteert nu als norm dat de uitvoeringskosten niet meer dan 500 euro per deelnemer (actieven en gepensioneerden samen) mogen bedragen en niet meer dan 1% van de technische voorzieningen. We zaten in 2016 op 239 euro per deelnemer en op 0,17% van de technische voorzieningen, dus ver onder die norm. Maar we willen wel proberen de kosten verder omlaag te brengen. Een groter fonds, zoals bijvoorbeeld het PfZW, is hier in het voordeel, door de grotere massa. Maar je moet ook kijken naar de kosten van het vermogensbeheer, voor ons uitgevoerd door NNIP (Nationale Nederlanden Investment Partners), en die zijn bij ons juist weer lager dan bij veel andere fondsen.

Het tweede gaat over de krimp van de sector. Als die over een periode van vijf jaar meer dan 20% per jaar gaat bedragen en/of als het aandeel van de gepensioneerden meer dan 60% van de pensioenverplichtingen gaat uitmaken, wordt er heroverwogen.

Het derde is als de premiedekkingsgraad onder de 85% zakt en het vierde als de beleidsdekkingsgraad lager wordt dan 104%. De kans dat bij ons de dekkingsgraad in enig jaar onder de 95% komt is minder dan 1%. In april zaten we op 118,9 %.’

Stel dat het toch tot samengaan met een ander fonds of overgang naar een ander fonds moet komen, hoe kijk je daar tegenaan?

‘Als bestuur staan we daar neutraal tegenover. Het gaat er simpelweg om wat het beste is voor de deelnemers. Je moet ook bedenken dat een eventuele overgang, gesteld dat de sociale partners de regeling zouden willen opdragen aan een ander fonds, alleen geldt voor de toekomstige regeling. We (het POB) worden dan een zogenaamd ‘gesloten fonds’. Wat helemaal niet erg hoeft te zijn, want er zijn gesloten fondsen die het beter doen dan gewone fondsen en die zelfs nog kunnen indexeren. Het hangt van veel factoren af of het wenselijk is wel of niet als gesloten fonds verder te gaan, maar het is zeker niet vanzelfsprekend dat actieven hun opgebouwde pensioen het beste kunnen inbrengen in een nieuw fonds of dat het goed zou zijn dat het POB zijn hele pensioenpot zou overdragen aan een nieuw fonds. Voor het zover is moeten er nog veel stappen genomen worden en is bijvoorbeeld ook de verplichtstelling nog een belangrijk beslispunt.’

Is er reden om ongerust te zijn?

‘Op dit moment scoren wij in alle bestaande benchmarks bovengemiddeld goed, dus is er helemaal geen reden ongerust te zijn over de toekomst van het POB en de zekerheid van de pensioenen. Maar het past bij een goed bestuur om toch altijd kritisch te blijven en te doen wat voor de deelnemers het beste is.’

Collectief versus individueel

Wat vind je in z’n algemeenheid van individualisering versus de bestaande collectieve aanpak? Ik zag dat de vice-voorzitter van de Raad van Toezicht van het POB, Jeppe Machielsen, daar op www.pob.eu een mooi blog over geschreven heeft.

‘Mijn ervaring is dat personeelsleden tot hun veertigste helemaal geen belangstelling hebben voor hun toekomstig pensioen. Daar komt bij dat wij een sector zijn met mensen die ideële doelen hebben. Die zijn niet met geld bezig, zoals mensen in bijvoorbeeld financiële sectoren. Daar komt ook veel meer die roep om individualisering vandaan. Die mensen hebben een veel grotere risicobereidheid dan bij ons. Maar resultaten kunnen ook erg tegenvallen. Ik denk dat je veel beter af bent met collectief beleggen en wie denkt daar te weinig aan over te houden, kan altijd individueel iets aanvullends doen. Ik verwacht dat het wel kan worden zoals Machielsen aangeeft: tot ongeveer een inkomen van 60.000 euro (dus voor de meeste van onze personeelsleden) een collectieve opbouw met solidariteit en dus ook risicodeling en daarboven individuele potjes, zonder solidariteit. Dan blijft het grootste deel van de huidige deelnemers naar wens ‘ontzorgd’ en kan de groep die flexibiliteit wil dat zelf regelen.’

Enkele begrippen uitgelegd:

Dekkingsgraad:

Alle bezittingen van het pensioenfonds gedeeld door alle pensioenverplichtingen.

Premiedekkingsgraad:

De verhouding van de in een bepaald jaar ontvangen pensioenpremie en de contante waarde van de aangroei van de pensioenverplichting in dat jaar. 

Opbouwpercentage

De jaarlijkse pensioenopbouw, uitgedrukt als percentage van het salaris (minus de AOW-franchise, d.w.z.: dat deel van het salaris waarover geen pensioen wordt opgebouwd en waarover daarom ook geen pensioenpremie wordt betaald; pensioen wordt beschouwd als aanvulling op de AOW).

Verplichtstelling:

Sociale partners die door de minister van Sociale Zaken een cao algemeen verbindend laten verklaren, kunnen ook voor deelname aan een bedrijfstakpensioenfonds verplichtstelling vragen.

Bron: Bibliotheekblad juli 2018

Margreet Teunissen heeft naast haar functie als bestuursvoorzitter van POB ook een aantal (neven)functies, waaronder Voorzitter niet uitvoerend bestuur van De Nationale APF (per november 2016), lid en vice-voorzitter van de Raad van Toezicht van Maastro Clinics Maastricht/Venlo, voorzitter van de Raad van Toezicht van IrisZorg (GGZ Oost-Nederland) en lid van de Raad van Toezicht van Rijnbrink (vanaf 2015).